Beton, barok, plasticine en komkommers (Susanne Altmann)

In 2023 verblijft kunsthistorica Susanne Altmann twee keer een maand in Rotterdam. Zij is een van de gasten in het kader van de kunstenaarsuitwisseling die de steden Dresden en Rotterdam sinds ruim tien jaar hebben. Goethe-Institut Rotterdam (dat helaas in 2024 wordt opgeheven, wat waarschijnlijk daarna het einde van de uitwisseling betekent) en CBK Rotterdam zorgen ervoor dat de participanten in beide steden worden opgevangen. Eerder verdiepte Altmann zich in de architectuur en kunst in de openbare ruimte van Rotterdam (EEN WANDELTOCHT ONDER ZUSTERS – ROTTERDAM TE VOET BEGRIJPEN   – CBK Rotterdam – CBK Rotterdam). Voor het magazine DCA (Dresden Contemporary Art) beschreef zij medio 2023 haar eerste Rotterdamse indrukken. In de laatste uitgave van DCA gaat zij in op de projecten van een aantal kunstenaars, zoals Maarten Janssen en Moritz Liebig. CBK Rotterdam liet de tekst vertalen door Peter Jamin.   

Beton, barok, plasticine en komkommers: nog één keer naar Rotterdam en Dresden (of omgekeerd)

Is het mogelijk de geschiedenis van Dresden uit te beelden op een rol behangpapier? Absoluut. Maarten Janssen laat daarover geen twijfel bestaan. Maar hoe kom je daartoe?

Toen Janssen aan zijn research-residency in Dresden begon, nam hij zich voor de stad zonder literaire of historische voorkennis te leren kennen. Hij wilde zich uitsluitend laten leiden door indrukken die hij – quasi naïef – zou opdoen in de stedelijke ruimte. Zijn interesse, dat was al wel duidelijk, ging uit naar de gebouwde omgeving en de min of meer zichtbare cultuurhistorische informatie die gebouwen en monumenten hem zouden openbaren.

Terwijl hij nadacht over een artistieke vorm voor zijn onderzoek, kreeg hij op enig moment toch een boek in handen. Zijn voornemen vergetend begon hij te lezen in Kurt Vonneguts beroemde roman Slaughterhouse-Five, or The Children’s Crusade (Slachthuis Vijf, of De Kinderkruistocht). Velen zullen dit boek kennen, het is de ontwikkelingsroman van een jongeman die in 1945 als assistent aalmoezenier in Duitse krijgsgevangenschap geraakt en in Dresden dwangarbeid verricht. Voor Janssen waren het niet zozeer de beschouwingen over het bommeninferno die hem troffen, wel Vonneguts inleidende beschrijving van hoe hij de vorm voor zijn boek vond. De Amerikaanse auteur had, zoals hij schrijft, “het Dresden-verhaal al talloze keren geschetst” en vervolgt: “De beste, in ieder geval de mooiste schets bevond zich op de achterkant van een rol behangpapier. Ik had het verfkrijt van mijn dochter gebruikt; elk hoofdfiguur kreeg een andere kleur. Aan het ene uiteinde ontmoette de blauwe lijn de rode en daarna de gele lijn, de gele lijn hield op omdat de figuur die de gele lijn vertegenwoordigde, doodging. Enzovoort.”

Gestapelde beeldbanen

Deze verbeelding van parallelle vertellingen op een strook behang, was de sleutel tot Janssens eigen werk ‘Beton und Barock’. Hij draaide het idee echter een kwartslag en ‘stapelde’ zijn beeldbanen horizontaal op elkaar. Afgelopen zomer was het in het C.Rockefeller Center for the Contemporary Arts – slechts korte tijd – te zien. Op het eerste gezicht had het niets weg van een gestructureerde vertelling maar kwam het eerder over als een streng, op pure vormherhaling gebaseerd werk. Zo’n benadering sluit weliswaar aan bij Janssens seriële, geometrische kunst, maar hier in Dresden had elk onderdeel z’n eigen iconografische achtergrond. Een fragment van de geschilderde imitatie van Renaissance-muurstenen van het Stallhof en een element uit Friedrich Krachts band met betonnen ornamenten rond het Robotron-gebouw vormen de basis van de wandbedekking. Strook na strook wringen fotografische beelden van friezen uit verschillende eeuwen zich ertussen. Er zijn citaten van Reinhold Langners reliëf aan de studentenflat Güntzstraße 22 (1955), van de laatmiddeleeuwse Totentanz van Christoph Walther (1573, tegenwoordig in de Dreikönigskirche), van de Fürstenzug (optocht der vorsten) van Wilhelm Walther (1876), van afbeeldingen op sokkels van verschillende monumenten en van de beeldencyclus over de geschiedenis van Dresden die voor de Neustädter Markt achter onkruid verborgen ligt (1976-1979. Edgar Ponndorf, Peter Makolies, Dietrich Nitzsche, Vinzenz Wanitschke). Voor inwoners van de stad is deze caleidoscoop van vondsten misschien nog wel spannender om te ontcijferen dan voor niet-inwoners.

Tijdelijke oneerbiedigheid

In het algemeen is het idee om kunstenaars ‘bloot te stellen’ aan een gebied waarmee ze niet vertrouwd zijn, tamelijk briljant. Sinds enkele jaren organiseren het Goethe Institut Rotterdam, het lokale kunstcentrum CBK Rotterdam en deelstaathoofdstad Dresden hun kunstenaarsuitwisselingen onder het label ‘Investigating…’, oftewel ‘onderzoeken’.

De Dresdense kunstenaar Moritz Liebig ondernam een jaar geleden ook al zo’n ontdekkingstocht – maar dan in Rotterdam. Zoals zoveel bezoekers aan de havenstad werd hij meteen getroffen door de overvloed aan stedelijke kunstuitingen. Daar viel eigenlijk niets aan toe te voegen. Of toch wel? Liebig sprong op zijn fiets om het terrein te verkennen. Zijn project ‘Aanvullende sculpturen’ klinkt verheven en serieus: werken moeten “opnieuw worden gecontextualiseerd en de bestaande inhoud moet artistiek worden aangevuld”. Maar als je naar de resultaten van zijn interventionistische uitstapjes kijkt, komt de humor vaak naar boven. Die komt het liefst contrast- en kleurrijk tot uiting – in de vorm van fruit, groenten en felle plasticine. Een prominent onderwerp van een dergelijke interventie was de Willem Schürmann-fontein, gemaakt in 1916 door Charles van Wijk en Bon Ingen Housz, die middels een etherische fluitiste eer betoonde aan de nagedachtenis van de gelijknamige toneelschrijver. Dit beeld staat echter op een sokkel van vier antiek aandoende maskers. Liebig voorzag deze bronzen hoofden van slang- of kikkerachtige tongen en gloeiende ogen, ieder in een primaire kleur. Passend bij het theatrale pathos van de voorlaatste eeuwwisseling werd het water spuwende monument omgetoverd tot een set Medusakoppen. Maar alleen voor het moment; Halloween was immers al voorbij, en de kunstenaar maakt er verder ook een punt van om ervoor te zorgen dat zijn ‘aanvullingen’ slechts vluchtige, zij het goed gedocumenteerde verschijnselen blijven. Een soortgelijk lot trof de toch al grappige kale kop van Silvia B. aan de Claes de Vrieselaan, dat als Ode aan het oude (1994) uit de diepten van de stadsgeschiedenis lijkt op te duiken. Liebig voorzag het van een stralend blauwe kraag die wel vloeibaar lijkt, en die ons eraan herinnert dat de Nederlandse ondergrond in principe nogal vochtig is. De beeldhouwer sloeg een serieuzere toon aan met geïmproviseerde slaapplaatsen, samengesteld uit treurige achterblijfsels uit het stadsleven, bijvoorbeeld onder Henry Moore’s ongewone muurreliëf van baksteen (1955). De afgedankte matras die Liebig daar gebruikte, werd nog vaker ingezet – waarschijnlijk het meest spectaculair als opgevouwen inzetstuk tussen de wereldberoemde benen van Auguste Rodins ‘l’Homme qui marche‘ (1905). Deze opwindende, tijdelijke oneerbiedigheid werd voortgezet met talloze komkommers op het kubistische oppervlak van Fritz Wotruba’s Liggende figuur (1969). Aan de opsomming zou geen einde kunnen komen. Gelukkig heeft Moritz Liebig al zijn ‘aanvullingen’ vastgelegd in een diavoorstelling en een meerdelige schermmontage. Maar zelfs de paar voorbeelden die hier worden uitgelicht, tonen – wederom – de bijzondere onbekommerdheid van Rotterdam in de omgang met openbare kunst, of die nu hedendaags, klassiek of monumentaal is.

Veranderingen

Maarten Janssens wandeling door Dresden tussen barok en beton heeft zich daar duidelijk van onderscheiden. In plaats van voortdurend over werken te struikelen, zochten Janssen en zijn mede-resident Lavinia Xausa er juist vol overgave naar. Geïnspireerd door een project van hun Dresdense collega Svea Duwe leidde hun pad ook naar het Sovjet-monument uit de Tweede Wereldoorlog op de Olbrichtplatz, daar in 1994 vanaf de Albertplatz naartoe verplaatst. Terwijl Janssen het verhalende fries van de sokkel verwerkte in zijn ‘Dresdener behang’, thematiseert Xausa de verschillende perspectieven op het monument.

Haar poëtische film ‘Amanda’ omspant een fictieve boog van de Tweede Wereldoorlog, van overwinning en nederlaag, bezetting en nieuw begin, tot aan het einde van de Koude Oorlog. Met verschoten beelden, schijnbaar onbeduidende details en private herinneringsobjecten schetst ze de contouren van een twintigste eeuw waarin Dresden bijna symptomatisch is ingebed. En hoezeer veel burgers zich daar ook verzetten tegen veranderingen in ‘hun’ stad (en dit vaak verwarren met hun eigen persoonlijke veranderingen), toen Kurt Vonnegut in 1967 nog één keer terugkeerde naar Dresden – dat hij als puinhoop had achtergelaten – schreef hij: “Afgezien van de vele braakliggende stukken land vertoonde de stad een verbazingwekkende gelijkenis met Dayton, Ohio.” So it goes…

Foto’s: Maarten Janssen – Beton und Barock | Moritz Liebig – Schürmann fontein / mystic tongues | Mortiz Liebig | Moritz Liebig – Ode aan het oude / Sylvia B Wade in the water | Maarten Janssen – Beton und Barock (detail)